Kalender - De VreemdelingEr staan op dit ogenblik geen voorstellingen van deze productie (meer) in de kalender. |
De Vreemdeling

De Vreemdeling staat even niet op ons programma. Daarom nemen we de kans te baat om op deze plek een uitgebreidere dramaturgische tekst te plaatsen. Eentje die duidelijk van eventjes geleden dateert (2005?), maar niettemin interessant om lezen is voor al wie van Camus' roman en/of van onze bewerking ervan houdt.
DE VREEMDELING (Albert Camus)
Standing on a beach
With a gun in my hand
Staring at the sea
Staring at the sand
Staring down the barrel
At the arab on the ground
See his open mouth
But hear no sound
(uit: "Killing an Arab", The Cure)
Een jonge man in de Franse kolonie Algerije begraaft zijn moeder en begaat niet veel later een moord op een Arabier. Het zijn dingen die voor Meursault zelf niet of nauwelijks verband met elkaar houden, maar die in de ogen van de publieke opinie en de rechters wel degelijk samenhang vertonen. Vooral zijn vermeende gevoelloosheid bij de begrafenis van zijn moeder wordt hem kwalijk genomen. Meursault wordt ter dood veroordeeld. Het tekent de jongeman dat hij in de laatste nacht voor zijn executie vasthoudt aan zijn visie op wat er is gebeurd. Aan zijn waarheid. Aan hoe hij het heeft beleefd, gezien, gevoeld, ervaren.
De zintuiglijkheid in de voorstelling belooft dan ook van groot belang te worden, niet alleen omdat het hele verhaal van Camus een broeierige sfeer uitademt, maar omdat de zintuiglijkheid de enige leidraad is die het hoofdpersonage Meursault volgt in de roman. Meursault leeft hier en nu, neemt de dagen zoals ze komen. Hij heeft geen enkel geloof, behalve in wat hij ervaart en voelt.
Vreemd daarbij is dat Camus in het beschrijven van die zintuiglijke ervaring één groot gat laat: maar zeer zelden beschrijft hij geluid, klank of muziek. De eerste klank die hij beschrijft is het gonzen van twee horzels tegen een lamp, laat ’s avonds. We zitten dan al een heel eind in het verhaal.
Het is niet ons alleen opgevallen. Ook The Cure zingt in de song die ze baseerden op L’étranger: see his open mouth / but hear no sound.
In een muziektheaterbewerking van dit werk, kan deze lacune een grote vrijheid creëren. En de leegte die in het boek voelbaar is, kan je op een scène zichtbaar en hoorbaar maken. Theater is bovendien de kunst bij uitstek van het hier-en-nu. Van de levende, zintuiglijke ervaring.
Dat principe willen we dan ook in de muziek van deze voorstelling huldigen. De beide muzikanten stellen zich tot doel geen vooropgenomen tapes, geen sequenzers, geen samplers te gebruiken. Alles wordt live en hier en nu gespeeld. Om het met de woorden van Geert te zeggen: “’t Zal zeer doen maar ’t zal ons wel uitdagen.”
JE ZIET (NIET) WAT JE HOORT
De verwondering van Meursault ten opzichte van de wereld, van hoe dingen werken en hoe mensen zich gedragen, willen we ook in de muziek toepassen.
In het muzikaal parcours van Geert Waegeman en Gerrit Valckenaers behoort het objet trouvé, het gevonden voorwerp om muziek mee te maken al lang tot de vaste waarden. Keukengerei, speelgoed, werkmansgereedschap, plastic instrumentjes, een ventilator: alles onderwerpen de heren aan een zorgvuldig klankonderzoek. Let op: dat is een werk van jaren, dit is niet een gimmick waaraan de voorstelling wordt opgehangen. Integendeel: enkel wat bruikbaar is, blijft over. Dat de objecten ook nog eens theatraal om zien zijn, is mooi meegenomen.
Dezelfde onderzoeksgeest vind je ook in de verdere behandeling van dat eerste brute klankmateriaal: die gebeurt volgens het Waegemansiaanse principe van de organic electronics / processed acoustics. Wat electronisch is, mag/moet organisch klinken; wat akoestisch is, kan gefilterd worden. Menig instrument zal dan ook oneigenlijk gebruikt worden.
Zijn de ontdekte klanken de brute bouwstenen, dan worden zij in een tweede stadium verder bewerkt tot een organisch geheel. Het is immers geenszins de bedoeling om met het objet trouvé te gaan koketteren; neen, de kwaliteit van de klank, van de muzikaliteit primeert.
Naast de “gevonden” instrumenten, zullen Geert en Gerrit ook een breed klassieker instrumentarium bespelen: saxofoon, rietinstrumenten, (elektrische) viool, geprepareerde zithr, geprepareerde ud, mondharp, geprocessedte fluit, contactmicrofoons.
Het wordt dan ook een voorstelling met veel aandacht voor de betekenis van klank. Een onderzoek naar klanken, naar muziek, naar de muzikaliteit van een tekst, van een verhaal, van een stem.
ALBERT CAMUS HIELD NIET VAN AUTO’S
Albert Camus hield niet van auto’s. En al helemaal niet als ze aan hoge snelheid reden. Hij kon zich dan ook geen absurder dood voorstellen, zo liet hij zich eens ontvallen, dan sterven in een auto-ongeval. Toch was het net dat wat hem overkwam. In 1960, nabij het Bourgondische stadje Sens.
‘Sens’. Betekenis. Richting. Zin. Het moet er aangenaam sterven zijn geweest voor een absurdist. Voor iemand die van het ontbreken van zin zowat zijn beroep had gemaakt, een korte maar erg krachtige carrière had uitgebouwd, die drie jaar voor zijn dood bekroond werd met de Nobelprijs literatuur.
Met een van zijn werken, de roman L’étranger uit 1942, zullen Urban Chamber Music en Braakland/Zhebilding binnen enkele maanden volop aan de haal gaan. Om het tot een muziektheaterproductie te brengen waarin nog een vierde betekenis van het woordje ‘sens’ een belangrijke rol zal spelen. Sens staat ook voor de zintuigen. En in de beste traditie van beide genootschappen zal vooral het oor weer volop worden bespeeld.
EEN LITERAIRE TEKST OP TONEEL
Sinds enkele jaren ontwikkelen Stijn Devillé en Adriaan Van Aken manieren om literaire teksten te ensceneren. Voor hen is het toneel niet alleen een plek van theatrale actie, maar ook een plek voor literair gedragen speech: het theatrale aspect grijpt niet plaats in de actie, maar in de act van het spreken, die de personages verandert, beïnvloedt, transformeert terwijl ze spreken (bijvoorbeeld: hoe gedragen we ons wanneer we iets opbiechten, wanneer we liegen of wanneer we onze liefde kenbaar maken aan iemand?). Het feit zelf dat mensen spreken (en wat ze zeggen!) ten overstaan van elkaar, en in het bijzijn van een publiek, kan de kiem van echt drama zijn. Het is een trage, subtiele en poëtische benadering van tekst en drama.
Zo kan De Vreemdeling gezien worden als de poging van Meursault om grip te krijgen op wat gebeurd is die paar laatste dagen. Hij probeert zich te herinneren, hij moet immers een verklaring afleggen ten aanzien van de rechtbank, maar nog belangrijker: hij moet weten wat er is gebeurd, zodat hij het zelf zou begrijpen. Dat is de reconstructie die we met hem willen maken. In deel één krijgen we de dingen zoals Meursault ze heeft beleefd; in deel twee zien we dezelfde gebeurtenissen zoals de getuigen en de onderzoeksrechter die zien.
Het bewustzijn van Meursault, de traagzaam voorbijgaande dagen, de zware zomerhitte, zijn daarbij onze inspiratiebron. Vier acteurs (het zijn eigenlijk veeleer vertellers) spelen Meursaults verhaal: één speelt Meursault, een ander Marie, de overige twee alterneren tussen Raymond, Salamano, Masson, de directeur van het bejaardengesticht, le juge d’instruction... Zo onderzoeken we vertelstandpunten. Wat is vertellen? Wie spreekt? Wie zwijgt? Waarom? Hoe?
Het spreekt voor zich dat de tekst zal worden uitgebeend. De leegte die de dunne novelle uitstraalt, moet ook voelbaar zijn in de uiteindelijke toneeltekst.
Op die manier kunnen we het verhaal vertellen, getrouw aan de oorspronkelijke literaire tekst van Camus, maar er onze eigen meerstemmigheid, ritme en klank aan toevoegen. De theatrale vertelling zelf laten we over aan een stevige acteursploeg: Kris Cuppens, Sara Vertongen, Pieter Genard & Jorre Vandenbussche / Dirk Buyse.
L’ÉTRANGER, C’EST MON AMI
L'Etranger, Camus' romandebuut uit 1942, werd in het jaar 2000 door de Fransen verkozen tot het beste boek van de twintigste eeuw. Bij ons zou het vermoedelijk ook hoog eindigen. Al is het maar omdat zoveel mensen het kennen. Met dank aan de leeslijstjes op de middelbare school, waarop het een oude favoriet is. De bescheiden omvang van de novelle zit er zeker voor iets tussen. Maar ook de opvallend heldere stijl waarin ze geschreven is.
Alvast twee zaken die deze Vreemdeling zo theatraliseerbaar maken. Camus doet niet aan veel- of mooischrijverij. Hij gaat recht op doel af, zonder de aandacht van zijn lezer onderweg ook maar één keer te verliezen. Bovendien brengt hij onderweg een reeks personages tot leven waar vlees aan zit, waar een beetje speler meteen iets mee aankan.
Dat Camus een stille fan was van de detectiveromans van Raymond Chandler is daar misschien niet geheel vreemd aan. We schrijven de jaren ’40. De film noir viert hoogtij. Humphrey Bogart neemt het in de rol van de cynische speurder Philip Marlowe op tegen anonieme vijanden in duistere achterbuurten van grote steden. De Vreemdeling is dan wel geen detectiveverhaal (naar het einde toe wel een filosofische variant op het betere court room drama), maar vooral het eerste deel van de novelle kent een vergelijkbare vaart en opeenvolging van gebeurtenissen. En Camus’ personages zijn, net als de helden van de film noir, op niet voor de hand liggende manieren, heel herkenbaar, terwijl hun een absoluut minimum aan psychologie is meegegeven, ze even weinig karaktereigenschappen bezitten als ze nog illusies lijken te hebben.
1942
De wereld is er niet te best aan toe in 1942, wanneer Camus op zeventwintigjarige leeftijd gestalte geeft aan zijn Meursault. Hij is het hoofdpersonage in De Vreemdeling, een jonge pied-noir (een in Algerije geboren Fransman) die nogal onverschillig in het leven staat en zonder duidelijk motief een man doodt, om zich in het daaropvolgende proces niet of amper te verdedigen.
Eén wereldoorlog heeft de mensheid reeds achter de kiezen. Loopgraven. Mosterdgas. De andere is volop aan de gang. Jodenhaat. Concentratiekampen. De bom op Hiroshima. Camus kondigt – 20 jaar voor Lyotard, en nochtans is het die laatste die bekend staat als ‘vader van het postmodernisme’ – het einde van de grote verhalen af. Van nu af aan leeft – overleeft – de mens in een wereld zonder zingevende instanties.
Geen wereld zonder ‘zin’, zoals sommige mensen Camus interpreteren als hij over ‘het absurde’ spreekt. Hij zoekt wel degelijk naar zin. Maar los van godsdienst, filosofie, ideologie, van alle pretentieuze theorieën die de mens tussen zichzelf en de wereld heeft geschoven om hem niet te hoeven ervaren. En de ervaring, de waarneming, het ondergaan van de werkelijkheid, hoe absurd die ook is, daar is het Camus om te doen.
ONVERSCHILLIGHEID IS WAT MIJ TART
Wie een absurd leven lijdt, heeft de volle vrijheid om over zijn leven te beschikken. Hij is niet aan morele regels gebonden. Hij overweegt alle morele keuzes, van de meest gebruikelijke tot de meest excessieve. En dit alles met eenzelfde aan onverschilligheid grenzende welwillendheid.
In L’étranger wordt deze onverschillige welwillendheid tot nihilistische hoogte opgevoerd. Meursault leidt een doodnormaal burgermansbestaan. Hij heeft een simpele kantoorjob, woont in een huurappartement, gaat graag eens uit zwemmen of naar de cinema. Verder wil hij vooral gerust gelaten worden. Hij ontbeert passie, een diepere overtuiging, maar zit er niet echt mee. Hij is gewoon wat hij is. Geen filosoof of theoloog of zelfs maar iemand die nadenkt. Hij observeert. Hij ervaart. Bekijkt het leven als een film.
Deze onverschilligheid uit zich ook in zijn persoonlijke relaties. Hij heeft amper een band met zijn moeder. Laat geen traan tijdens haar begrafenis. Zit er ontspannen bij tijdens de gebedswake. Drinkt een kop koffie. Rookt een sigaret. Hij is ook al niet echt close met zijn liefje Marie. Zegt ergens: “voor mij was ze gewoon Marie”. Wanneer zij – uit het niets bijna – een huwelijk voorstelt, reageert Meursault met een schouderophalend ‘okee’. Het is hem allemaal gelijk.
Meursaults onverschilligheid komt hem duur te staan wanneer hij zonder echte aanleiding een moord begaat op een Arabier. Er zijn geen getuigen en de Arabier droeg een mes. Komt daarbij dat Arabieren als een lagere soort worden beschouwd in het koloniale Algerije. Genoeg redenen om vrijgesproken te worden dus. Maar zo geschiedt het niet. Meursault weigert om zich ‘fatsoenlijk’ te verdedigen. Zijn enige argument, dat de reflectie van het zonlicht in het mes van de Arabier een snelle reactie aan hem ontlokt had, wordt door de hele rechtszaal als absurd afgedaan.
Hij wordt veroordeeld tot de doodstraf. Niet de moord die hij beging, wordt hem kwalijk genomen. Er wordt hem vooral aangewreven dat hij geen diepe emotie toonde bij de dood van zijn moeder. Dat hij voor de rechter niets ondernam om zijn leven te redden. Dat hij vasthield aan de waarheid zoals hij ze beleefd had, niet zoals de maatschappij ze wilde zien.
DE "RARE"
Meursault is een vreemdeling. Hij is geen outcast, en al helemaal geen ‘rebel with or without a cause’. Hij probeert zichzelf niet bewust buiten het systeem te plaatsen. Of erdoor afgewezen te worden. Hij is een vreemde voor het systeem, maar alleen in zoverre hij het niet verstaat. Hij is ‘authentiek’ ten opzichte van zichzelf, tot de dood toe. Zijn grootste, misschien zelfs zijn enige échte kwaliteit, is zijn eerlijkheid. Hoe absurd en verregaand die ook lijkt.
In dat opzicht doet Meursault wat denken aan een geëvolueerde Holden Caulfield, het hoofdpersonage uit ‘The Catcher in the Rye’ van J.D. Salinger – een ander tijdloos meesterwerkje uit de jaren ’40 trouwens – met dit verschil dat de teenager Caulfield nog wel tegen de wereld aanschopt (de hypocriete wereld van de volwassenen), terwijl het de late twintiger Meursault eigenlijk ‘allemaal gelijk blijft’.
Er is geen lot dat niet door minachting overwonnen kan worden. Zelfs de dood niet. Meursault veracht de dood, en volgens Camus was dat de beste levenshouding voor de mens in de irrationele wereld. `Hoe minder zin het leven heeft, hoe beter het geleefd kan worden'.